Tussen 17 en 21 juni was ik gastschrijver bij De Standaard. Vijf opinies ingeblikt, dus! Je kan ze hieronder lezen.
Wat doet een smartphone met een puberbrein? Voor ouders is het blindvaren
Maandag 17 juni 2024 om 16:54

Het zijn verwarrende tijden om ouder te zijn. Vorige week zei mijn tienjarige zoon droevig dat we hem voor eeuwig opsloten in het jaar 1998. De reden daarvoor was dat hij niet evenveel uren schermtijd kreeg als zijn vrienden, en daarom hopeloos achterop raakt met Brawl stars. Dat is een spel waarin je met knokkers andere mensen onderuit kunt knokken. En als je veel speelt, kun je je knokkers sterker maken. Meer is er niet aan, geloof ik, maar iedereen speelt het. Toen we voorbij een groepje puberjongens wandelden in de buurt van het station, zei mijn andere zoon dat die zeker Brawl stars aan het spelen waren, omdat ze hun smartphone horizontaal hielden. En er ontsnapten knokgeluiden.
Sinds mijn jongens weten dat gamen bestaat, kreeg dat een belangrijke plaats in hun leven. Na enkele jaren geknoei met manieren zoeken om schermtijd toe te laten zonder dat de verwachting van gametijd de hele dag door hun hoofd zoemt, en zonder de eeuwige onderhandelingen over wanneer, waar, en hoe lang dan, kwamen we op een schema uit. Beperkt is het: twee keer een half uur per week mogen ze gamen. Omdat ze met elkaar meekijken, met gespannen lijfjes en verbeten blikken, is dat in de praktijk twee uur per week. De gamedagen mogen ze zelf inplannen, en elke maand kunnen ze veranderen. Naast die iPad-momenten mogen ze nog wel televisie kijken, en af en toe een oldskool spelletje Mario bros. spelen op een Nintendo uit het jaar 1998.
Dus zo landden we als ouder op een verhouding met schermen die niet alles overheerst, maar ook niet afwezig is. En dat werkte even, voor ons. Maar nu het einde van de lagere school in zicht is, nadert een kantelpunt. De kinderen kiezen een school, zwermen uit, sommigen gaan naar de stad, anderen wagen zich aan een dorp verderop. En met dat uitzwermen komt de smartphone. Handig om bereikbaar te zijn, snel de weg terug te vinden, ticketjes te betalen, te communiceren met vrienden. Zonder smartphone geen Whatsappgroepjes of Snapchat, en dan mis je het sociale gebeuren. Dat kan je je kind toch niet ontzeggen? Wie heeft er nu geen smartphone?
En toch. De twijfel. Mijn man werkt op een secundaire school en dook in het thema. Want op zijn school was de smartphone er mee de oorzaak van dat de speelplaats een onveilige plek werd voor jongeren. Dat je overal gefilmd kunt worden, dat iedereen dat kan zien, en dat het internet zulke dingen niet vergeet. Dat de dag nooit stopt, en de verantwoordelijkheid van pubers continu wordt aangesproken. Berichtjes op Smartschool van ijverige leerkrachten die ’s avonds bedenken dat iedereen morgen een boek moet meenemen naar de klas. Rapportresultaten die instant zichtbaar zijn voor ouders. Een meisje met een eetstoornis had het over de grote invloed van Instagram.
De mentale toestand van onze jongeren stelt niet gerust. Bij adolescenten neemt zelfverminking de laatste 10 jaar gestaag toe. Zelfdoding bij meisjes en vrouwen tussen 15-29 jaar neemt toe sinds 2015. Bijna driekwart van de Vlaamse jongeren worstelt met smartphone-afhankelijkheid. Jongeren groeien angstiger op dan vroeger, en dat is een wereldwijd fenomeen.
Een directe link tussen smartphonegebruik en die mentale ellende is er niet. Zo’n link bewijzen is een enorme klus, en de smartphone bestaat in zijn huidige vorm nog niet zo lang. Maar is het nodig om te bewijzen dat veel schermtijd schadelijk is? Of zouden appontwikkelaars net moeten bewijzen dat ze niet schadelijk zijn?
Kunnen we niet nog even voorzichtig zijn, tot we meer weten? Steeds meer overheden lijken dat te doen. Een expertenadvies met een verbod op sociale media voor jongeren tot 15 jaar ligt op het bureau van de Franse president Emmanuel Macron. In Nederland werden smartphones vorig jaar gebannen uit scholen. In Vlaanderen loopt het zo’n vaart niet – minister van Onderwijs Ben Weyts (N-VA) verwees in een reactie op de vrijheid van onderwijs.
Wat doet een smartphone met een puberbrein? Voor ouders is het blindvaren. Ik vind het ontzettend spannend. We begeven ons op onbekend terrein. Geven we onze jongens een smartphone en toegang tot het jaar 2024, of weerstaan we aan die droevige ogen, en blijven we toch nog maar even hangen in het jaar 1998?
Roetfilter kapot? Laat je auto keuren in Wallonië
Dinsdag 18 juni 2024 om 16:30

Trots ben ik er niet op, maar ik rijd met een dieselwagen. Een grote Volvo zelfs, met getinte ruiten. Sommigen zullen het een patserbak noemen, en ongelijk hebben ze niet.
Het zit zo: omdat we bij ons thuis een auto eigenlijk liever kwijt dan rijk zijn, hadden we enkele jaren daarvoor ons exemplaar ingeruild voor een deelwagenabonnement. En dat beviel prima. Maar ons leven veranderde, en de auto kwam terug. Omdat we verbouwden, verhuisden we naar een tijdelijk achterhuisje, en kwam er een kindje bij. Dus we gingen overstag.
Net toen verkocht iemand dichtbij haar betrouwbare SUV, dus werd het een Volvo met zetelverwarming. Onze vrienden tuurden eerst wat onwennig naar de grond toen we met pompende bassen en open dakraam langsreden, maar intussen is iedereen gewend aan onze bocht. En – eerlijk is eerlijk – de auto doet feilloos wat hij moet doen, we waren er blij mee.
Tot hij begin dit jaar een rode kaart kreeg van de keuring, vanwege de roetfilter: er kwam te veel fijnstof door de uitlaat. Dat roet is schadelijk, want het kan leiden tot onder andere ademhalingsziekten en hart- en vaatziekten.
Vandaar de verplichte roetfilter, met strenge normen. Een groene kaart krijg je als je voertuig minder dan 250.000 deeltjes uitstoot per kubieke centimeter. Tussen 250.000 en 1 miljoen deeltjes krijg je een groene kaart met waarschuwing. En boven de 1 miljoen deeltjes krijg je een rode kaart, en moet je de filter in kwestie laten herstellen. Wij hadden meer dan 2 miljoen deeltjes.
We bekeken onze opties. Een nieuwe roetfilter bij de garage zou een maandloon kosten, geld dat we niet hadden liggen omdat onze verbouwingen ondertussen afgerond waren en wij platzak. De garagist raadde ons aan om een busje vloeibare roetfilterreiniger in de tank te gieten en de motor op te drijven naar een hoog toerental. Dus we reden naar de Ardennen en weer terug – de auto gierend in derde versnelling op de Luxemburgse heuvels.
Maar het mocht niet baten. Een tweede rode kaart. We kochten de ‘extra forte’ reiniger en hoopten op een wonder. De datum van de herkeuring naderde, maar een test bij de garage was genadeloos: nog steeds veel te veel. Met hangende schouders bestelden we de nieuwe roetfilter. Ondertussen kreeg de dieselbestelwagen van onze buurman een groene kaart, omdat die te oud is om te voldoen aan de roetnormen (hij mag de lage-emissiezones niet meer in).
De dag voor de installatie belde de garage: de levering van de roetfilters was uitgesteld tot augustus. Hetzelfde verhaal bij andere Volvo-garages. De roetfilters waren het slachtoffer van hun eigen succes. Een rode kaart was onvermijdelijk. Onze auto zou voor onze deur moeten stilstaan, tot ver in de zomer. Wat een fiasco.
Diep in de nacht las ik op internetfora hulpkreten van mensen met hetzelfde probleem: een degelijke, recente auto die opeens onbruikbaar bleek, goed voor de schroothoop. De geldstress. Maar ook de huis-tuin-en-keukentips. Ik besloot de auto te laten keuren in Wallonië en de uitlaatpijp te poetsen met een sopje.
Met bonzend hart reed ik de keuringsdienst van Ottignies binnen. Tot twee keer toe deden ze de test. Op het scherm verscheen een code die zoveel betekende als: alles in orde. De collega’s overlegden, wezen naar mijn rode kaart en checkten opnieuw. Opnieuw: alles in orde. Ik mocht beschikken, met een groene kaart, zonder waarschuwing.
Wat een opluchting. Maar ook, de twijfel: doet die roetfilter ondertussen zijn werk dan toch weer?
Ik snap dat we van dieselauto’s af moeten. Maar ze uitfaseren in een onbegrijpelijk systeem van verbazingwekkende willekeur, op kosten van gewone auto-eigenaars, voelt onrechtvaardig. Want tussen al die rode kaarten bij de autokeuring zitten ook alleenstaande moeders die hun wagen nodig hebben om op het werk te geraken, mensen met een klein pensioen, auto’s die omgebouwd zijn voor mensen met een handicap. En ook mensen die tot diep in de nacht op zoek gingen naar een geschikt keuringsstation in Wallonië. Of ze deden het niet, en brengen deze zomer hun vakantie door met hun wagen netjes geparkeerd voor de deur.
Voorkomen is beter dan recycleren
Woensdag 19 juni 2024 om 16:52

Fost Plus is de organisatie achter de blauwe zak in België. Ze haalt verpakkingen op en sorteert en recycleert die in naam van bedrijven die verpakte producten op de Belgische markt brengen, zoals Colruyt, Coca-Cola of Unilever. Om de vier jaar wordt de werking ervan onder de loep genomen, en gaat er een nieuwe erkenningsprocedure van start, die rekening houdt met veranderende wetgeving of maatschappelijke noden.
In maart werd de nieuwe erkenning afgeklopt. Er staat onder andere in dat Fost Plus zijn leden moet aansporen om 5 procent minder eenmalige verpakkingen op de markt te brengen, en het aandeel herbruikbare verpakkingen met 5 procent moet doen stijgen tegen 2029. Daar moet Fost Plus een bedrag van 10 miljoen euro van de eigen werkingskosten tegenoverstellen.
Dat die bepalingen in de erkenning staan, is ergens logisch: eenmalige verpakkingen zijn een bron van zwerfvuil en verspilling van grondstoffen, herbruikbare verpakkingen zijn er elk jaar minder.
Nu, anderhalve maand na de erkenning, gaan de belangrijkste leden van Fost Plus – de beroepsfederaties Comeos (supermarkten), Fevia (voedingsindustrie) en Detic (schoonmaakproducten en cosmetica) – in beroep tegen die erkenning. Hun argument is dat er (naar schatting) 17 procent “freeriders” zijn op de markt, die meesurfen op het inzamel- en sorteersysteem dat de leden van Fost Plus financieren. Iedereen gelijk voor de wet, is het argument, maar 10 miljoen euro uitsparen en geen werk hoeven te maken van herbruikbare verpakkingen is het resultaat.
10 miljoen euro op een werkingsbudget van 300 miljoen euro is een peulschil. Maar dat Fost Plus de prijs wil drukken, is niet nieuw. Voor Fost Plus is focussen op opruimen (‘end-of-pipe solutions’ heet dat) een handige tactiek om niet te moeten inzetten op het vermijden van verpakkingen aan de bron. Maar als het gaat om milieubeleid, is verpakkingen en afval vermijden net het slimste wat je kunt doen. Al brengt dat weinig op voor supermarkten, natuurlijk.
In 2018 besteedde Fost Plus nog geen 3 miljoen euro aan de post ‘materialenbeheer, ecodesign en preventie’, terwijl er toen al 10 miljoen euro naar de Mooimakers ging, een organisatie in essentie gericht op het schuldgevoel van burgers om het afval dat de leden van Fost Plus de samenleving in katapulteren, op te kuisen.
Fost Plus schermt met mooie recyclageresultaten: in 2022 werd maar liefst 95 procent van alle verpakkingen gerecycleerd! In 2023 zelfs 97 procent! De blauwe zak is een succes! Maar als je er dieper in duikt, zijn barsten te zien in die resultaten: voor glas en ferrometalen werden in 2022 resultaten behaald van meer dan 100 procent (de kans dat je een glazen flesje in de gracht ziet liggen, is dus nihil, of zelfs negatief). Voor plasticverpakkingen werden in 2022 degelijke resultaten behaald, volgens Fost Plus: 61 procent. Na een correctie op onder andere sorteerverliezen en restjes drank die nog in de plastics zitten, wordt dat cijfer genuanceerd tot 52 procent. Hakken over de sloot. Als daar de 17 procent freeriders worden afgetrokken, heeft Fost Plus al helemaal geen cijfers meer om mee uit te pakken.
Afvalpreventie is ontzettend belangrijk. Niemand houdt van zwerfvuil. Niemand houdt van ‘oververpakking’. En er is niemand die iets vindt aan vervuilde zeeën of microplastics op de Mount Everest. Iets wat voor een samenleving zo belangrijk is, uitbesteden aan de industrie, is niet zonder risico. Dan krijg je vertragingsmanoeuvres, terwijl het enige wat je écht wilt, snelheid maken is.
En we blijven maar nieuwe kleren kopen
Donderdag 20 juni 2024 om 16:54

Laatst schreef ik een rapport over textielherstel, en de mateloosheid van de kledingindustrie kwam hard binnen.
Dit beeld laat me niet los: elk jaar vernietigen we in Europa evenveel onverkochte kleding als het gewicht van een file auto’s van Brussel tot in Berlijn. Dat is 800 kilometer auto’s, bumper aan bumper, die recht naar de verbrandingsoven of de shredder gaan. En dat is het meest optimistische scenario. In het slechtste geval loopt die file verder, doorheen Wit-Rusland tot in de Litouwse stad Vilnius.
Dan gaat het niet om oude, versleten kleding vol gaten en losgekomen naden, die na jaren van gebruik is afgedankt, maar om splinternieuwe kleding die nooit gedragen werd. Het zijn tonnen verouderde stockvoorraden, geretourneerde pakketjes en kleding met kleine fabricagefouten. Waarom? Gewoon, om plaats te maken voor nieuwe collecties.
Allemaal voor niets, dus: het water, het katoen, de energie en de grondstoffen die ontgonnen zijn om de stapels kleding te maken die nooit in een kleerkast zullen liggen. Heel zichtbaar is dat niet in Europa, want meer dan 85 procent van de gebruikte grondstoffen en water komt uit andere delen van de wereld. Het fenomeen van rivieren die indigo kleuren en ondrinkbaar worden, speelt zich vooral af in Aziatische landen.
Ook de tonnen meer of minder afgedragen kleding die in kledingcontainers verdwijnen, helpen de situatie niet vooruit. Die kleding duikt vaak weer op in Afrika en Azië. In Afrikaanse landen concurreren onze afdankertjes met de lokale kledingindustrie, of vervuilen ze de omgeving op open stortplaatsen of stranden. In Azië wordt de meeste afgedankte kleding gerecycleerd. Maar hooguit 1 procent wordt ‘closed-loop’ gerecycleerd, waarbij oude kleding terug nieuwe kleding wordt. Het meeste textiel wordt ‘gedowncycled’ tot isolatiemateriaal of poetsdoeken.
Daardoor blijft de kledingindustrie nieuwe grondstoffen slurpen. Volgens voorspellingen zullen in 2030 per persoon jaarlijks zo’n 62 nieuwe T-shirts op de markt komen, waarvan meer dan de helft gemaakt is van fossiele grondstoffen, en die verfraaid zijn met chemische toevoegingen in de vorm van felle kleuren, bedrukkingen, glitters of lijm.
Onschuldig zijn die chemische mengsels niet. Testaankoop stelde onlangs vast dat 40 procent van de kinderkleding van Shein hormoonverstorende stoffen bevat. Wat die stoffen precies doen, is niet helemaal duidelijk, maar ze kunnen de vruchtbaarheid, groei en hersenontwikkeling bij jonge kinderen beïnvloeden. Als de hormoonverstorende PFAS-familie – gebruikt om jassen waterdicht te maken – in het milieu terechtkomt, bijvoorbeeld, blijven die deeltjes eeuwig rondzwerven.
Het tempo van de kledingindustrie is verschroeiend. We blijven in een rotvaart chemische rommelkleding importeren, exporteren en vernietigen. Onze kledingindustrie als georganiseerde verspilling: kunnen we daar niet gewoon mee ophouden?
Verbouwen gaat met een slakkengang
Vrijdag 21 juni 2024 om 16:53

Af en toe gebeurt er iets wat zo ingrijpend is, dat woorden een extra betekenis krijgen. Sommigen maakten het al eerder mee, en kunnen je op voorhand vertellen dat een woord niet betekent wat je denkt, maar meestal komt het onverwacht.
Een voorbeeld voor mensen die een moestuintje onderhouden. Die weten bij de start normaal gezien al heel wat over slakken, of dat leek toch zo: het zijn slijmerige beestjes, donkerbruin of gestreept, voor sommigen lekker in de pan, voor anderen (kippen en eenden) ook lekker rauw. Met een huisje of zonder. Traag. Grappige oogjes op tentakels. Ze lusten sla.
Dat lijkt voldoende informatie om te zeggen dat je wat van slakken kent. Maar op een moment kan het keren. Sinds het natte voorjaar zijn slakken overal. Ik ving flarden conversaties op tussen tuinliefhebbers over tactieken met biervallen, koperdraad en eierschalen. Rond valavond zie ik mijn buurvrouw soms met gebogen rug door de moestuin sluipen, een potje in de hand, slakken plukkend van kleine aangevreten plantjes waar nooit een courgette, pompoen of bloemkool aan zal groeien.
Een boer die ik ooit interviewde vertelde honderduit over zijn veld. Hij leek gelukkig. Toen ik vroeg of hij soms slakken moest bestrijden, leek hij ineen te krimpen en kreeg hij een glazige blik in de ogen, alsof die ene vraag zijn adrenaline- en stressniveau opeens in het rood joeg. “Als ik ze tegenkom, knip ik ze door,” mompelde hij, starend in de verte.
Laatst zat ik aan de stand met bonnetjes op een schoolfeest, de zon scheen en overal waren spelende kinderen. Het was er even paradijselijk. Een ouder die ook boer is, kwam aanschuiven. Ik bedacht hoe gelukkig hij eruitzag. Ik vroeg me af wat er bij hem vanbinnen zou gebeuren, als ik langs mijn neus weg het woord ‘slak’ zou laten vallen. Maar ik zweeg en er gebeurde niets. De bomen ritselden en de dag kabbelde vrolijk verder.
‘Verbouwen’ is ook zo’n woord. Een onervaren bouwer denkt aan iets neutraals wat bestaat uit stenen, boormachines, isolatiemateriaal, gipsplaten en waterpassen. Wie het deed, weet beter. Verbouwen voel je in je lichaam, je energieniveau, je financiële buffer, je stressmanagement. Verbouwen is ook: wachten op leveringen die niet komen, uitgeput vloeren leggen, vakantie overslaan, bijlenen, zoeken naar kinderopvang, een tenniselleboog. Voor je het weet, breng je de winter door in het donker met spaanplaten voor de ramen. Wie verbouwt, wordt een ander mens.
Fascinerend vind ik het, hoe zo’n onzichtbare extra laag betekenis de dingen in een ander perspectief zet. In sommige woorden zitten hele verhalen.